Zweetkralen banen zich een weg,
Langs al mijn herinneringen,
Aan jouw vorm.
De geur van de open haard,
Doet verlangen naar je huid.
Je hartslag een ijkpunt,
Te midden van elke storm.
Het donker doet mij niets meer.
Zo zacht als versgevallen sneeuw,
Smelt ik in je armen.
De zon lacht mij toe,
Als jouw vingers door mijn haren glijden.
Dicht bij jou,
Kom ik pas echt tot bloei.